Het complot van Tino Sehgal – over ‘Selling Out!’

Stedelijk
In de zalen van het Stedelijk Museum in Amsterdam hangt dit jaar een andere sfeer. De schilderijen en objecten lijken kleine aanwijzingen te geven over wat de bezoeker te wachten staat. Het statige blauw van Newmans Cathedra knikt de zijzaal in; de felle kleuren van Lewitt lijken zich op de achtergrond te willen houden; de cederhouten werkelijkheid van Andre heeft zich schuldbewust nog verder in de hoek teruggetrokken. Mensen gedragen zich ook anders. Sommigen lopen snel van de ene naar de volgende zaal en houden alleen bij het passeren van de ingang even in om te voorkomen een verwachte onverwachte situatie te verstoren door dwars over het denkbeeldige toneel te lopen. Bovendien is er altijd de angst ineens zelf geheel onvoorbereid in het middelpunt te staan. Anderen zijn slechts op doortocht en bezoeken alle plekken in Amsterdam die volgens de gidsen de moeite waard zijn. Ze trekken een gezicht alsof ze gevangen worden in een cultureel gebruik waarop de gids ze niet heeft voorbereid. Zoals de sfeer in een cabaretshow ineens kan omslaan wanneer de artiest onthult de zaal in te gaan om een vrijwilliger aan te wijzen.
De situaties van Tino Sehgal hebben altijd iets weg van een samenzwering. Het gebrek aan bordjes brengt zelfs de doorgewinterde liefhebber in war en ook de suppoosten zitten in het complot. De kenners -of bezoekers die zich vermomd hebben als kenner- lijken hun best te doen om het gezicht in een intelligente plooi te wurmen. De plooi moet het midden houden tussen scepsis en verrukking. Alsof ze zich, gezien het grote soortelijke gewicht van de kunstuiting, nog goed staande houden. Ze zijn bovendien te herkennen aan een engelengeduld: vaak zitten ze uren achtereen ergens rustig tegen een muur. Ingespannen demonstreren ze de bestudering van hedendaagse kunst, soms gewapend met een opschrijfboekje. Een artefact dat buiten het museum alleen nog gekocht wordt als cadeautje. Iedereen die te hard praat wordt weggekeken: de mores van de Kerk hebben zich stevig in musea voor hedendaagse kunst genesteld. Fluisterend en met eerbied dient men de heiligen te laten spreken. Laaft u aan de verhalen over het vervolgen der ketters, de wegbereiders van de vrijheid, de waarde van expressie en de stakkers van het realisme. Echt hedendaags wordt het pas als er video aan te pas komt of als men eraan mag zitten. Artistieke vrijheid blijkt gebonden aan strenge regels, maar uw gift blijft aftrekbaar.
Er flitst een vrouw voorbij de ingang van de zaal. Met twee snelle danspassen ontdoet ze zich van haar jas en overhemd. Met alleen een broekje en een hemd aan duikt ze buiten mijn zicht. Langzaam loop ik naar de deurpost. Ze zit op de grond en heeft inmiddels ook haar iets te ruime zwarte pantalon uitgetrokken. Van een afstand kijkt ze me aan. Terwijl ze met acrobatische souplesse ook haar hemd uittrekt en in een halve draai opstaat, laten haar ogen me niet gaan. Ze is iets kleiner dan ik en heeft het lijf van een danser. Ze trekt een gezicht alsof ook zij zich bewust is van het belang van de vooruitgang in de kunst. Ondertussen glimmen haar billen in het gelijkmatige LED licht dat door toepassing van efficiënte lenstechnologie zelfs tot 50% zuiniger is dan traditionele LED verlichting. Elke beweging die ik nu maak, verraadt mijn ongemak.
Als puber was ik geobsedeerd door blote vrouwen en ik heb vaak naar strippers gekeken. Ik kon er slecht tegen, maar de nieuwsgierigheid won het van de angst. Ik voelde me vooral bekeken door het meisje. De verveelde ogen die verder elk contact vermeden om de minachting voor haar publiek niet te verraden. Misschien heeft ze wel gelijk en zijn we walgelijk. De angst om voor de ander ineens transparant te zijn, heeft me nooit helemaal verlaten. In een voortdurend kijken en bekijken, was ik altijd bezorgd om gezien te worden. Ik groeide er pas veel later overheen, maar nooit helemaal.
Ineens stond ze recht voor me. Ze had alleen nog een string aan en deed een stap dichterbij. Haar ogen hadden de matte afstandelijkheid die me vroeger de stuipen op het lijf gejaagd zouden hebben. Ineens was ik dan het middelpunt van andermans vermaak. Ze bleef me recht aankijken en kwam voor me staan. Ik voelde de condens in haar adem. Ze leek te willen staren naar een punt dwars door mijn ogen, aan de achterkant van mijn hoofd. Het werd nu een spel wie als eerste de ogen neer zou slaan. Als een konijn in een koplamp bleef ik haar aanstaren. Er is geen uitweg. Elke onderbreking zou de situatie volkomen belachelijk maken. Plotseling verwijden haar pupillen, ze opent haar mond, ademt uit en stopt ineens. Nergens is geluid. Wie ben jij? Ik verroer me niet. De omgeving klapt in. Er is niets anders meer. De zaal tolt om ons heen. Ze staat zo dichtbij dat haar lichaam onzichtbaar blijft. Zelfs mijn verbeelding houdt ze met haar ogen onder schot. Iedere gedachte buiten onze ruimte zou ze onmiddellijk ontdekken. Bij het binnenlaten van de wereld, zou ik stamelend ten onder gaan. Het duurde zo lang dat ik opnieuw moest leren lopen. Nu zijn we vreemden.

Leave a Reply